FAQ
De taks tot vergoeding der successierechten, kortweg “patrimoniumtaks” is een jaarlijkse taks, die in principe door een vzw moet betaald worden, indien de waarde van de bezittingen ( = het patrimonium) meer dan 50.000 euro bedraagt.
Onder patrimonium wordt verstaan het geheel van de bezittingen op 1 januari van het aanslagjaar. Dit zijn o.a. investeringen (roerende goederen), onroerende goederen, geldbeleggingen, termijnrekeningen, erfpachtrechten, opstalrechten enz.
Aangezien werkingsmiddelen niet meetellen, moet geen rekening gehouden worden met kasgelden en zichtrekeningen, tenzij aanzienlijke bedragen voor een lange termijn geparkeerd worden op een zichtrekening. Spaarrekeningen waarop regelmatig verrichtingen gebeuren en die bestemd zijn om gedurende het jaar verbruikt te worden voor de activiteit van de vzw, komen evenmin in aanmerking. Beschikt uw vzw echter over een spaarboekje waarop de gelden 'opgepot' worden en jaar na jaar interest opleveren, dan moet hiermee wel rekening gehouden worden voor de berekening van de taks.
Er gelden oplopende tarieven, afhankelijk van de waarde van het (roerend en onroerend) vermogen van een vzw. De tarieven zijn de volgende:
- geen taks op de eerste schijf van 50.000 euro;
- 0,15% op de schijf van 50.000,01 tot 250.000 euro;
- 0,30% op de schijf van 250.000,01 tot 500.000 euro; en
- 0,45% boven 500.000 euro.
Vzw’s waarvan de belastbare bezittingen niet hoger zijn dan de vrijstelling van 50.000 euro, worden vrijgesteld van het indienen van de jaarlijkse aangifte.
Sommige vzw's zijn vrijgesteld van de taks. Het gaat om inrichtende machten van gemeenschaps- of gesubsidieerd onderwijs voor wat betreft de onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs en de vzw’s voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voornoemde inrichtende machten wordt verstrekt en de vzw's voor patrimoniaal beheer die door de bevoegde overheid zijn erkend als terreinbeherende natuurverenigingen.
Binnen bepaalde sectoren geldt bovendien een gedeeltelijke vrijstelling: voor de betrokken vzw’s wordt bij de berekening van de belasting slechts 37,7% van hun bezittingen in aanmerking genomen, 62,3% van hun bezittingen wordt dus aan de belastingheffing onttrokken.
We geven u het volledige overzicht:
- Zorgsector:
Entiteiten die hoofdzakelijk handelingen verrichten in de zorgsector, worden gedeeltelijk vrijgesteld. Hoofdzakelijk handelingen verrichten in de zorgsector wil zeggen dat meer dan de helft van de omzet van de betrokken entiteit afkomstig moet zijn van handelingen die vrijgesteld zijn van btw op grond van artikel 44, § 2, 1° of 2° btw-wetboek, waaronder dus ziekenhuisverpleging, bejaardenzorg, …
- Sport, onderwijs, cultuur:
Ook vzw’s die in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling inzake de exploitatie van sportinrichtingen, inzake onderwijs, en inzake de organisatie van culturele evenementen (toneel, concerten, enz.) worden gedeeltelijk vrijgesteld. Het gaat om de vzw’s die beroep kunnen doen op de btw-vrijstellingen van art. 44, § 2, 3°, 4°, a) of 9° btw-wetboek. Ook hier geldt dat meer dan de helft van de omzet afkomstig moet zijn van de van btw vrijgestelde handelingen (dus: de handelingen inzake sport, onderwijs of cultuur).
Deze neutralisatie geldt bijkomend voor vzw's uit het gemeenschaps- of gesubsidieerd onderwijs, die reeds een vrijstelling genieten voor de onroerende goederen uitsluitend bestemd voor dit onderwijs, maar dan voor hun andere onroerende goederen, die niet uitsluitend bestemd zijn voor het onderwijs, en hun roerende goederen.
- Maatwerkbedrijven en medische huizen:
Voor maatwerkbedrijven geldt dat de maatwerkbedrijven opgericht of erkend zijn door de bevoegde gewestelijke regering of instelling. Met maatwerkbedrijven worden de ondernemingen bedoeld die, voor wie niet terechtkan in de reguliere economie, in werk op maat voorzien, dat zorgt voor een dagbesteding die nuttig en lonend is. Het betreft de maatwerkbedrijven die voor Vlaanderen vallen onder toepassing van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling.
Medische huizen hebben betrekking op gezondheidscentra waar een zorgverlener of een groep van zorgverleners geneeskundige verstrekkingen verlenen die volgens welbepaalde regels worden betaald (zoals bedoeld in art. 32, § 1, tweede lid van het KB van 3 juli 1996 genomen ter uitvoering van de ZIV-wet van 14 juli 1994), maar ook op andere medische huizen, geïntegreerde gezondheidsverenigingen en wijkgezondheidscentra, erkend door de bevoegde gewest- of gemeenschapsoverheid.
- Dierenasielen en private archieven:
Dierenasielen zijn de instellingen die tot doel hebben dierenasielen te beheren en die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren of in artikel D.32 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek.
Private archieven zijn de centra voor private archieven die erkend zijn door de bevoegde gemeenschapsregering of -instelling.
- Patrimoniumvzw’s:
De gedeeltelijke vrijstelling geldt ook voor de patrimoniumvzw’s die actief zijn in de sectoren zorg, sport, onderwijs en cultuur en voor de patrimoniumvzw’s van maatwerkbedrijven, medische huizen, dierenasielen en private archieven. Het gaat bijvoorbeeld om een vzw die niet zelf een ziekenhuis uitbaat, maar wel over gebouwen beschikt die ter beschikking worden gesteld van een ziekenhuis.
Als voorwaarde geldt wel dat het patrimonium van die vzw’s voor minstens 75% door een andere vzw wordt aangewend tot de realisatie van handelingen die van de hoger bedoelde btw-vrijstellingen kunnen genieten.
Voor de patrimoniumvzw’s van maatwerkbedrijven geldt dat het patrimonium voor minstens 75% moet worden aangewend voor de werking van een maatwerkbedrijf, patrimoniumvzw’s van medische huizen moeten het patrimonium voor minstens 75% aanwenden voor de werking van een medisch huis.
Voor de patrimoniumvzw’s van dierenasielen geldt dat het patrimonium voor minstens 75% moet worden aangewend voor de werking van een dierenasiel, patrimoniumvzw’s van private archieven tot slot moeten het patrimonium voor minstens 75% aanwenden voor de werking van private archieven.
De aangifte van de taks en de betaling moet jaarlijks uiterlijk op 31 maart gebeuren.